Apie
De beroepsbeoefenaar voert de taken van zijn eigen werkpakket uit. Hij vraagt hulp als hij dat nodig heeft. Als hij ziet dat er (ander) werk ligt dat gedaan moet worden en dat hij kan/mag doen, pakt hij dat op. Bij taken die niet tot zijn normale werk behoren, vraagt hij om goedkeuring en/of hulp van zijn leidinggevende, begeleider of ervaren collega. Zo nodig stemt hij af met de verantwoordelijke persoon. Hij wacht niet af tot iemand hem opdraagt iets te doen. Als hij met een kleine handeling of werkzaamheid zaken kan verbeteren, doet hij dat.
Als het gaat om het doorvoeren van verandering(en) in zijn werk, gaat hij daarover in gesprek met zijn leidinggevende en/of begeleider. Samen met hem vertaalt hij de ideeën die hij heeft over verandering(en) in een concreet doel en stappenplan. Voor zichzelf formuleert hij samen met zijn leidinggevende/begeleider zijn eigen (leer)doelen.